MET HET S.S. "NIEUW HOLLAND" NAAR DE TROPEN

Amsterdam/Batavia van 30 oktober tot 28 november 1947      

    

   Reis met het mortierpeloton van 3-2 Regiment Huzaren van Boreel

(Door Tjalling Braaksma)

Het troepentransportschip s.s. "Nieuw Holland"  (foto Harry Sagers)

Gezagvoerder H. Eliens - COT overste F.L. Werdmölder 

Het s.s. "Nieuw Holland" werd in 1928 als passagiersschip gebouwd voor de KPM in Batavia. In 1940 werd het in Sydney voor de Britse marine tot troepentransportschip omgebouwd en in 1942 gevorderd door de Nederlandse regering. Het kwam weer bij de eerste eigenaar de KPM terug, maar voer wel als troepentransportschip door in charter voor de Nederlandse regering. Het schip is uiteindelijk gesloopt in 1959.

Wat er voorafging aan mijn reis

Woensdag 16 juli 1947: De dag dat ik als dienstplichtig huzaar de Adolfkazerne in Amersfoort binnenstapte. Ik werd inge­deeld bij een groep jongens van rond de 20, die bijna allemaal een middelbare schoolop­leiding hadden gevolgd, want het was de bedoeling dat wij een kaderopleiding zouden krijgen. Maar dat pakte anders uit. In september kreeg de commandant van het eskadron dat ook in de Adolfkazerne gelegerd was en dat binnen korte termijn naar Indië zou vertrek­ken, opdracht om zijn eskadron uit te breiden met een mortierpeloton. Besloten werd om ons, aspirant officieren en onder­officieren, in de kraag te vatten en op te leiden tot mortierist. Zodoende ging onze kader­opleiding mooi niet door. Onze pelotonscommandant zou ons wel even snel opleiden. Hij had wel eens gezien hoe je een mortier afschiet en de rest van zijn wijsheid haalde hij wel uit de boeken. Ons peloton heette officieel mortierpeloton, maar door de andere pelotons werden we algauw wat smalend ‘intellectuelenpeloton’ genoemd. We behoor­den tot het regiment Huzaren van Boreel, de cavalerie dus.

Aanvang van onze missie

Donderdag 30 oktober 1947: Nadat we in een paar maanden klaargestoomd waren voor onze missie, was het dan zo ver dat we met het oude tot troepen­transportschip omgebouwde s.s. "Nieuw Hol­land" vanuit Amsterdam naar het Verre Oosten vertrokken. Vanuit onze kazerne in Amersfoort werden we per trein naar de Amsterdamse havens gebracht voor de inscheping.

Het s.s. "Nieuw Holland" aan de Sumatrakade 

Na aankomst in Amsterdam reed de trein tot vlak bij het etablissement van de Stoomvaart Maatschappij ‘Nederland’. Van daar werden we naar een van de loodsen gedirigeerd, waar we na ontvangst de nodige informatie verstrekt kregen, zoals het ruim waar onze slaapplaats was ingedeeld. Hierna embarkeerden we al spoedig op onze schuit, die aan de Sumatrakade onder stoom lag afgemeerd en geduldig op ons wachtte. 

Zwaar bepakt betraden we de loopplank 

Op de kade zag je alleen militairen, personeel van de SMN en de stafmuziekkapel van het 1e Regiment Infanterie uit Assen, die pittige marsmuziek ten gehore bracht. Mijn vriendin en haar moeder waren ook naar Amsterdam gekomen; zij zwaaiden mij uit vanaf een bootje dat in de haven dobberde. Heel leuk dat ze deze moeite gedaan hadden. Niemand van de uitzwaaiers mocht zich voor of tijdens de inscheping op de kade begeven. Pas wanneer alle militairen aan boord zouden zijn en het schip op het punt stond om te vertrekken, werden zij op de kade toegelaten. Eenmaal aan boord gekomen werden we meteen naar onze slaapplaats in het juiste ruim verwezen, waar we al snel onze zware bagage achterlieten. Na enige tijd nieuwsgierig in het schip rondgekeken te hebben, vertrokken we via de smalle en steile trappen weer naar het bovendek. Toen ik daar aankwam en naar het voordek liep, ontdekte ik dat de familie inmiddels op de kade was toegelaten voor een laatste afscheidsgroet. 

De kaartjes van het openbaar vervoer die mijn familie nodig hadden om afscheid te kunnen nemen

Om 17.00 uur was het gewichtige moment aangebroken. De loopplank werd ingehaald, het Wilhelmus werd gespeeld en na een fluitstoot werden de touwen losgemaakt. Het troepenschip kwam langzaam los van de kade en stoomde - door de inmiddels ingevallen schemering - over het IJ de havens van Amsterdam uit, om vervolgens via het Noordzeekanaal naar IJmuiden te varen. Zo zagen wij, jonge infanteristen en cavaleristen - afkomstig uit de garnizoenen Amersfoort, Alkmaar en Schoorl - de lichtjes van Amsterdam langzaam verdwijnen. Nog vóór IJmuiden kregen we onze eerste broodmaaltijd uitgereikt en om 20.00 uur bereikten we deze stad. Hier was het mogelijk om nog een laatste afscheidsbrief te posten. Een half uur later voeren we via de sluizen de Noordzee op om aan onze grote reis te beginnen, een nieuwe toekomst tegemoet. Hangend over de verschansing wierpen we een laatste blik op de kust.

Even poseren op het bovendek; de tweede van links ben ik

Groepje mortierristen met pelotonscommandant Luitenant Wielaard

Ik was me terdege bewust van de gevaren die er aan mijn uitzending naar ons Indië verbon­den waren en besefte heel goed hoe sneu het was voor mijn vriendin dat we geruime tijd van elkaar gescheiden zouden zijn, maar eerlijk gezegd lokte mij diep in mijn hart toch ook wel het avontuur. De organisatie in ons leger was zonder meer slecht. Zo kregen we bijvoorbeeld in juli - mid­den in de zomer - borstrokken en lange onderbroe­ken uitgereikt, die we in oktober - toen we ons winter­-onder­goed net gingen waar­deren - moesten inwisselen voor flinterdun tropen­ondergoed. Met het materieel was het ook al een chaos. We kregen wel auto’s, d.w.z. tweede­handsjes of afdan­kertjes van de geallieerden, maar onderdelen om ze te repareren waren er vrijwel niet. Zo vlak na de 2e Wereldoorlog stond het er niet zo best voor met de Nederlandse schatkist, zodat ook op het leger drastisch bezuinigd moest wor­den. En wat denk je van onze soldij? We kregen één gulden per dag, wat nu omgerekend dus nog geen 15 euro per maand is! Ons was voor ons vertrek gezegd dat we voor één jaar uitge­zonden zouden worden, maar uitein­de­lijk werd dat 2½ jaar. Al die tijd heeft mijn vriendin, die in 1951 mijn vrouw werd, trouw op mij gewacht en mij talloze brieven geschreven. 

Tjalling Braaksma samen met twee Chinese matrozen bij de reling

Wat gingen we eigenlijk doen in Indië? Gingen we het bezetten, zoals de Japan­ners vóór ons gedaan hadden en zoals de Duitsers ons Nederland hadden bezet? Zo wordt het vaak wel voorgesteld, maar ik ontken dat. Koningin Wilhelmina had immers op 7 december 1942 aan Indië, dat al sinds het begin van de 17e eeuw een Nederlandse kolonie was, zelfbe­stuur beloofd. Aan die belofte zaten we dus vast. Wij werden dus uitgezonden om in ons Indië voor orde, rust en vrede te zorgen. Indië werd van 1942 - 1945 door de Japanners bezet en zij hadden er een grote chaos achtergelaten. Zelfs na hun capitulatie bleven ze nog lange tijd heer en meester. Bovendien hadden Soekarno en Hatta al op 17 augustus 1945, met medewer­king van de Japanners, maar zonder enig overleg met Nederland, de Repu­bliek Indonesia uitgeroe­pen. Hierbij hebben de Jappen het legertje van Soekarno ook rijkelijk van wapens voor­zien. Via de radio riep Soekarno de bevolking op: Potong semoea Belanda - Vermoord alle Nederlanders! Deze oproep heeft aan diverse Nederlandse burgers, die nog maar net teruggekeerd waren uit Japanse gevan­gen­schap, het leven gekost. Zo konden wij Ned. Indië natuurlijk niet aan haar lot overlaten. 

We zaten op de "Nieuw Holland" - die oorspronkelijk gebouwd was voor 200 passagiers! - met 2000 militairen als haringen in een ton. Bedden waren er voor ons soldaten niet. Slapen deden we boven elkaar in hang­matten of op stroma­tras­sen, mannetje aan mannetje. Het slapen lukte niet erg de eerste nacht en de volgende morgen om 06.00 uur was er al re­veille. Na het ontbijt mochten we ons gaan wassen, maar dat was niet zo simpel. Er was voor iedere 25 man slechts één kraan beschikbaar, zodat je ervoor moest zorgen dat je in twee minuten klaar was. We passeerden de Engelse kust bij Dover, maar de prachtige krijt­rotsen gingen voor ons letterlijk de mist in. Je wist dat in noordelijke richting het vaderland moest liggen, waar je familie, vriendin en vrienden achtergebleven waren. Het dek leek wel een mierenhoop, je liep elkaar ge­woon in de weg. Het eten was niet echt om over naar huis te schrijven. ’s Middags kregen we halfgekookte aardappelen zonder jus, dus gebruikten we de soep daar maar voor. Eet smakelijk! In de loop van de dag nam de wind dermate toe dat velen last kregen van zeeziekte. We naderden de Golf van Biskaje, waarvan bekend is dat daar de zee vaak behoorlijk te keer kan gaan, zodat de gevallen van zeeziekte alleen maar toenamen. Via de Straat van Gibraltar bereikten we de Middellandse Zee.

   

 De Portugese zuidkust met de vuurtoren van Kaap St. Vincent

Woensdag 5 november 1947: Een bijzondere dag, want de haven van het Afrikaanse Algiers werd aange­daan om te bun­keren. De stad Algiers bood een prachtig schouwspel, een hele belevenis wanneer je als plattelandsjongen nog nooit in het buitenland bent geweest. Er kwamen heel wat bootjes langszij met kooplui, die probeerden ons van alles en nog wat aan te smeren. Veel geld hadden we niet, maar zeep en sigaretten waren ook welkom als betaalmiddel. Sommigen hadden blijkbaar geen vergunning, want af en toe werd hun handels­waar door de politie in beslag genomen. Een oude Arabier viel nog in het water, maar werd weer opgevist.

 

Zicht op de havenstad Algiers waar het schip moet bunkeren i.v.m. een choleraepidemie in Port Saīd en Suez

Vrijdag 7 november 1947: We passeerden het eiland Malta, dat als strategisch punt in de 2e Wereld­oorlog een belangrijke rol heeft gespeeld. Het is ook bekend uit de Bijbel, omdat Paulus hier schipbreuk leed op zijn reis naar Rome. Geen wonder, want de zee was hier nogal onstuimig, zodat velen opnieuw last hadden van zeeziekte.

Drie dagen later moesten we door het Suez­kanaal, dat is aangelegd onder leiding van Ferdinand de Lesseps. Ter ere van hem is bij Port Saïd een monument gebouwd. Het besluit om deze verbinding tussen de Middellandse Zee en de Rode Zee tot stand te brengen, is geno­men na een felle strijd tussen voorstanders (vooral Frankrijk) en tegenstanders (met name Engeland). Je kunt je haast niet voorstellen dat dit 161 km lange kanaal met de hand is gegra­ven, dwars door de woestijn. 74 miljoen m3 zand moest met schoppen worden ver­plaatst. Dit immense karwei, waar men tien jaar over heeft gedaan, heeft dan ook aan zo’n 100.000 arbeiders het leven gekost, door de moordende hitte, de cholera en de tyfus. Seinstations regelen de doorvaart, omdat de schepen elkaar niet kunnen passeren, behalve op de wisselplaatsen.

Op 17 november 1869 voer een trotse vloot van 67 schepen als eerste door het aangelegde kanaal. Voor het eerst van mijn leven zag ik hier hoe een woestijn eruitziet. Erg interessant was het niet. Af en toe zagen we een paar Arabieren op kamelen. We passeerden ook twee meren. Aan het Timsahmeer liggen de bekende plaats Ismaïlia en de heuvel Jebel Mariam met een groot monument ter herinnering aan de 1e Wereldoorlog. Daarna voeren we door het Grote Bittermeer, waarin een vaargeul voor zeeschepen is gebaggerd.

Het schilderachtige pand van de Suezkanaal Maatschappij waar we vlak langs varen

Port Saïd (aan het begin van het Suezkanaal) passeerden we al in de vroege ochtend toen het nog donker was en de stad Suez ‘s avonds, zodat we van beide steden helaas weinig gezien hebben. Dat we Algiers aandeden om te bunkeren en niet Port Saïd of Suez had te maken met een cholera-epidemie. Hierom mochten we namelijk geen enkele Egyptische plaats aandoen.

  

Een controlepost voor de scheepvaart en een nederzetting langs het Suezkanaal

Vervolgens bereik­ten we de Rode Zee. Onwillekeurig denk je dan aan de doortocht van het volk Israël door deze zee, op weg naar het Beloofde Land. Het was hier bloedheet, zodat veel jongens aan dek gingen slapen, zonder matras, want die mocht je niet meenemen. Om 05.00 uur werd het dek gespoeld, dus dan was het inpakken en wegwezen. In Aden werd weer gebunkerd. Daarna voeren we de Indische Oceaan op, waar we een week lang niets dan water en vliegende vissen za­gen. Er waren nogal wat ratten aan boord, zodat voor iedere gevangen rat een pakje sigaretten werd uitgeloofd, maar probeer zo’n beest maar eens te vangen!

 

De bunkerstad Aden

Woensdag 19 november 1947: Een spannende dag, want Neptunus kwam aan boord. Neptunus is volgens de Romeinse mythologie de god van de zee. Neptunus komt aan boord van alle zeeschepen die de evenaar passeren en er vindt dan een hele ceremonie plaats. Het passeren van deze evenaar zou voor ons nog een week duren. Ik vermoed dat Neptunus zo druk bezet was dat de ceremonie niet kon worden gehouden wanneer wij daar arriveerden, maar de juiste reden werd ons niet verteld.  

Eerst speelde een bandje het nummer En dat we toffe jongens zijn ..., daarna versche­nen de gezagvoerder en de C.O.T. ten tonele, gevolgd door Neptunus. Toen zij op enkele banken hadden plaatsgenomen, droeg de gezag­voer­der het gezag tijdelijk over aan Neptunus. Deze hield een toespraak, waarbij de gezagvoerder werd bevorderd tot ridder in de diepzeeorde en de C.O.T. tot veldmaar­schalk van het 1e eskadron bereden zeepaar­den. De 'ridderordes' werden onder applaus uitgereikt, waarna de advocaat van Neptu­nus een komische proclamatie voorlas. Daarna werd een aantal aanwezigen, voorna­melijk officieren, aangewezen die gestraft moesten worden wegens wangedrag. Zij werden inge­smeerd met een vieze vloeistof, waarna ze met een enorm scheermes werden ‘geschoren’. Vervolgens werden ze in het zwembassin met zeewater schoongespoten. Sommigen moesten een zoutwaterborrel drinken of kregen een stuk rauwe vis in de mond gestopt. De een onderging de plechtigheid gelaten en de ander spartelde hevig tegen. De ceremonie werd beëin­digd met het drinken van een pilsje. Het was eigenlijk een zot ritueel, maar het was wel een leuke afwisseling.

Vrijdag 21 november 1947: We passeerden het mooie eiland Ceylon en genoten van de prachtige bosrijke kust. Hier en daar konden we zelfs een dorp onderscheiden. Het was een interessante afwisseling op dit eentonige deel van onze reis. Ceylon is van 1658-1796 Neder­lands gebied geweest. Daarna werd het een Engelse kolonie. Sinds het eiland onafhankelijk is geworden, heet het Sri Lanka. Vanwege de strijd tussen het boed­dhis­tische bewind en de hindoeïstische Tamil is het 25 jaar lang in het nieuws geweest.

Maandag 24 no­vem­ber 1947: We bereikten Sabang, een van de 13.000 eilanden van de Indi­sche archipel, gelegen ten noorden van Sumatra. Hier kregen we eindelijk post uit Nederland en mochten we een paar uur van boord.

  

Passagieren op Sabang, het 3e eskadron begint aan een wandeling

Wat een gewaarwording om weer vaste grond onder je voeten te hebben! We zagen hier voor het eerst Indonesische vrouwen in tradi­tionele kleding en kochten er bananen, een hele tros voor 50 cent. Je zag er vrouwen die een hele mand bananen of kokosnoten op hun hoofd vervoerden, zonder hem vast te houden, onvoor­stelbaar. Veel vrouwen pruimden sirih en de mannen rookten kruid­nagelsigaretten. Wat hebben we genoten van dit uitstapje en het prachtige natuurschoon! Maar we moesten al snel weer verder. We voeren hierna door de Straat van Malakka langs de kust van Sumatra naar Batavia. Een hele tocht, want Sumatra is het op één na grootste eiland van Indonesië.

Het Neptunusfeest is in volle gang

Woensdag 26 november 1947: Om 01.00 uur 's nachts passeerden we de evenaar. In verband met deze gebeurtenis werden de diploma’s van Neptunus uitgereikt. De zon stond nu loodrecht boven onze hoofden en dat was aan de temperatuur van zo’n 30° ook goed te merken. 

Vandaag wordt ons 'dik verdiende' Neptunusdiploma uitgereikt

U vraagt zich misschien af wat wij de hele dag deden tijdens zo’n lange reis. In de eerste plaats was er het contact met de andere opvarenden. Verder moest je bij toerbeurt aardappels schillen of op wacht staan, je schreef nogal wat brieven naar huis en we kregen theorieles, ook in de Maleise taal. Deze taalstudie viel niet mee, want zoek in zo’n mieren­nest maar eens een rustig plekje. Bovendien is het Maleis niet gemakkelijk, want het vertoont geen enkele verwantschap met het Nederlands. Ik noem slechts de telwoorden 1 t/m 10 (in de toenmalige spelling): satoe, doea, tiga, empat, lima, enam, toedjoeh, delapan, sembilan, sepoeloeh. De grammatica is niet moeilijk, want men kent geen naamvallen en geen vervoegingen. Een aantal woorden is (iets gewijzigd) overgenomen uit het Nederlands: ensopoor (enzovoort), garasi, institut, kantor, kopi (koffie), potelot, stasion, taksi, telepon enz. Je zit echter wel met het probleem dat niet iedereen Maleis verstaat. Buiten Nieuw-Guinea (Papua) zijn er namelijk 325 talen! Er waren een veldprediker en een aalmoezenier aan boord, die ’s zondags kerkdiensten verzorgden. Om het tijdverschil van 6 uur tussen Nederland en Indië te overbruggen, werden de klokken bijna om de andere dag een halfuur vooruit gezet.

Een van de klussen die tijdens de reis verricht moeten worden is aardappels schillen

Donderdag 27 november 1947: Dit was de laatste dag van ons verblijf op het drijvende eiland. We kregen opdracht om alles netjes achter te laten; daarom kregen de ruimen een extra grote schoon­maak­beurt, waar we beurtelings aan mee moesten doen. We passeerden de Krakatau, een vulkanische berg, die zeer berucht is van­wege een uitbarsting in 1883, waarbij 36.000 mensen omkwamen. We zagen ook nog enkele eilandjes met grappige namen: Verlaten Eiland, Lang Eiland, Eiland Dwars-in-de-weg, Toppershoedje en St. Nicolaas­punt.

Precies vier weken na ons vertrek uit Amsterdam kwam er een einde aan onze zeereis van 10.016 mijl ofwel 18.550 km, want we bereikten de haven van Batavia, Tandjong Priok. Helaas was net de natte moesson begonnen, zodat je elke dag een plens­bui kon verwachten. Met vrachtauto’s werden we naar onze voorlopige bestemming in Tjililitan gebracht; dit was een doorgangskamp. Onderweg keken we onze ogen uit. Je waande je in een andere wereld. Het was alsof we op een andere planeet waren geland: je zag andere men­sen in andere kleding, veelal op blote voeten, andere vervoermiddelen, die links reden, sobere huisjes, pal­men, bananenbomen, trapsgewijs aangelegde rijstvelden, noem maar op. Vooral de betjahs (fietstaxi’s) waarvan de chauffeur zich voor een luttel bedrag in het zweet trapte, vonden we erg grappig. Af en toe zag je groepjes kin­deren die ons verwel­kom­den met de duimen omhoog. Men was ons kennelijk helemaal niet vijandig gezind. Wat in het begin erg vreemd op ons overkwam, was dat een vrouw naar islamitisch gebruik drie meter achter de man liep.

Op 27 november vaart ons schip de haven van Tandjong Priok binnen en meert aan

Na een week werden we geacht voldoende geacclimatiseerd te zijn, zodat het tijd werd om aan de slag te gaan. We pakten onze schamele bezittingen en vertrokken naar Tjibalagoeng bij Buitenzorg, waar we ondergebracht werden in een voormalige rijstpellerij. Hier brachten we onze tijd door met patrouille lopen, wachtkloppen en het bewaken van een gevangenis en het paleis in Buitenzorg.

Met dank aan Huzaar 1e klas Tjalling Braaksma.