'Ere Sobat', mijn reisverslag met de Verbindingsdienst X-Brigade 

(John van Ingen)

Uitreis '46

Amsterdam - "Johan van Oldenbarnevelt" - Southampton

Southampton - "Kota Inten" - Batavia

(De opleiding)

Met het doel om uitgezonden te worden naar Nederlands Indië, werd door het Korps Verbindingstroepen een speciale eenheid geformeerd. Deze eenheid bestond grotendeels uit oorlogsvrijwilligers (OVW-ers) en een aantal reserveofficieren die in de jaren van vóór 1940 al als dienstplichtig militair werden opgeroepen. De militairen van de verbindingsdienst waren verdeeld over twee hoofdgroepen; de eerste groep waren militairen die bij de school voor verbindingstroepen in Den Haag gelegerd waren en de tweede groep zijn militairen van de Haagse Frederikkazerne.

Beide groepen kregen een gerichte technische opleiding als verbindingsspecialisten, zoals lijnwerkers, radiotelegrafisten, radiomonteurs, ordonnansen, medewerkers berichtencentra, chauffeurs en monteurs voor het rollende materiaal. Daaraan werd een eenheid toegevoegd met een speciale gevechtsopleiding, geïnstrueerd bij het Korps Commandotroepen. Deze gespecialiseerde gevechtsopleiding werd gegeven in kamp Vilheide te Mill en Wanroij. Daarna werden ze overgeplaatst naar Den Haag en ingedeeld bij het Korps Verbindingstroepen en gelegerd in de Alexanderkazerne. Zij zouden voornamelijk ingezet worden als chauffeur of motorordonnans bij verschillende verbindingsafdelingen, die over de gehele Indische archipel onder diverse Brigades zouden vallen.

Uit de groep die een technische opleiding tot verbindingsspecialist volgden, werd een aantal jongens geselecteerd die voor een kaderopleiding in aanmerking kwamen. Deze kaderopleiding werd in de Frederikkazerne gegeven. De Frederik- en Alexanderkazerne stonden beide met hun ingangspoorten pal tegenover elkaar, maar wel aan weerszijden van de straat. Zodra alle opleidingen waren afgerond (in het bijzonder die van de Verbindingsspecialisten), werd iedereen ondergebracht in het quarantainekamp achter de Frederikkazerne. Dat kamp bestond uit een groot aantal tweepersoonstenten met één centraal gelegen commandopost. Commandant was Grootmajoor A. van Ramshorst.

Het quarantainekamp achter de Frederikkazerne

Het enige gerief dat ze in dit tentenkamp hadden, waren een ijzeren krib, een matras en wat dekens. Gedurende het verblijf kregen ze de nodige injecties, waaronder een pokkenvaccinatie. Van de pokkenvaccinatie werden heel wat jongens enkele dagen behoorlijk ziek. Tegen het het eind van hun verblijf daar, begon de weersgesteldheid onaangenaam te verslechteren. Er was veel regen en harde windstoten zorgen er  in de inmiddels late avonduren voor, dat een groot aantal tenten van hun plaats werden gerukt. De duur van hun verblijf in dat quarantainekamp was van 1 september t/m 4 oktober '46.

Zaterdag 5 oktober '46. Vandaag vertrekken ze met trucks vanuit de verbindingsschool naar Hollands Spoor in Den Haag en vandaar met de trein verder naar de inschepingshaven in Amsterdam. Voordat de tweede afdeling goed en wel op het station arriveerde, werd hun compagniescommandant geconfronteerd met twee lieden die zich al tijdens het vertrek vanuit bij de verbindingsschool bij hun hadden aangesloten. Het tweetal was blijkbaar niet geschikt geacht voor uitzending naar Indië en door de kapitein meteen werden weggestuurd. En zo gebeurde het! Tenminste, dat dacht de kapitein, want diezelfde jongens kwamen ze later nogmaals tegen!

 Met het m.s. "Johan van Oldenbarnevelt" naar Southampton

In Amsterdam ligt het m.s. "Johan van Oldenbarnevelt" aan de Sumatrakade klaar voor vertrek

Ze gingen in Amsterdam aan boord van de "Johan van Oldenbarnevelt", bij inscheping kregen ze als afscheidsgroet van het Vaderland een pakje Camel-sigaretten uitgereikt. Om 15.30 uur vond de afvaart plaats en voeren ze via het IJ over het Noordzeekanaal en de Noordzee richting Southampton. Vanaf het dek was de kust van Holland nog geruime tijd goed te zien.

Maandag 6 oktober '46. Rond 08.00 uur kwamen ze aan voor de kust van Engeland, waar de krijtrotsen al goed zichtbaar waren. De gezagvoerder van het schip was Kapitein J.B. Roeterink en de 1e stuurman dhr. Okko Meyer. Tijdens de overtocht naar Engeland waren er al meteen jongens die ondervonden hoe was om zeeziek te zijn.

De beide 'onderduikers' van Hollands Spoor zijn ze tijdens de oversteek niet meer tegengekomen en bleven ook weg. Totdat iedereen in Southampton werd ontscheept  en opgesteld stonden op de kade. Wie stonden daar plotsklaps heel triomfantelijk aan de kade? De beide 'verstekelingen! Ze hadden zich tijdens de overtocht blijkbaar goed kunnen verstoppen en hebben de reis dus als blinde passagier meegemaakt. Uiteindelijk zijn ze meegegaan naar Aldershot, maar wat er daarna met hun is gebeurd is niet bekend.

Verblijf in de Ramillies Barracks te Aldershot 

In Aldershot werden zij gehuisvest in de Ramillies Barracks. Dit was typisch een kazernecomplex Engelse stijl, met stenen barakken en accommodatie voor administratieve diensten. Gedurende hun verblijf werden ze in diverse groepen geformeerd, met de bedoeling om zo ook in Indië bij verschillende brigades te worden ingedeeld. Ook werden ze hier alvast uitgerust met het tropenuniform en werd hun technische uitrusting alvast vooruit naar Ned. Indië verzonden. De periode dat ze in Engeland verbleven was mede afgestemd op het sein van hogerhand  om te kunnen vertrekken. Om deze periode optimaal te kunnen benutten, werden er verschillende commissies samengesteld; dat waren de commissies van ontspanning, algemene en technische scholing, geestelijke verzorging, algemene zaken, lichamelijke verzorging en de commissie V.P. voor uitgave van het orgaan De Verbindingsexpres. De commissie algemene scholing gaf cursussen in Russisch, Spaans en natuurlijk Maleis.

Het ontbijt dat wij hier kregen was heel anders dan wat ze thuis gewend zijn, het ontbijt was typisch Engels, met steevast als beleg marmelade, bacon met gebakken eieren en oer Engelse thee met veel melk erin. 

In de weekenden benutten veel militairen hun aangevraagde verlof om naar Londen te kunnen, wat na vijf oorlogsjaren voor hun een hele belevenis was. Want toen was het vrijwel uitgesloten om je vertier buiten je eigen woonplaats te vinden, laat staan in het buitenland. Zodra ze wisten dat ze permissie kregen om buiten het kampement te gaan, vroeg John van Ingen meteen weekendverlof aan. Zodat hij met vijf man sterk van 20 t/m 23 oktober naar Londen kon. Aan deze stedentrip hebben in volgorde van onderstaande foto deelgenomen, Jaap B., Henk O., John van Ingen, Nico S. en Eugène H. Eugène was de fotograaf.

Op de Waterloo-bridge

Uitstapje in Londen, John van Ingen is de tweede van links

Varend over de Thames een bezoekje gebracht aan Waterloo Bridge en het Hyde Park

Staand bij de trein en bushaltes werden ze al meteen geïmponeerd door de uiterste beleefdheid van de Engelsen, niemand zal daar ook maar enige moeite doen om voor zijn beurt plaats te nemen. Bij het busvervoer is het zelfs zo geregeld, dat men altijd één plaats vrijhoudt, zodat bij de volgende halte nog altijd minimaal een passagier meekan. De ondergrondse en dubbeldeksbussen waren voor hun een bijzondere belevenis. Overnachten in de ondergrondse bleek hier tijdens de oorlogsjaren heel normaal te zijn. Hier in Londen word je ‘s ochtends gewekt met muziek, iets dat voor deze jongens een absoluut novum is. Om hier te kunnen overnachten is het voor hun natuurlijk het meest aantrekkelijke om een zo goedkoop mogelijke kamer te vinden. Eten deden ze in de club van de Y.M.C.A.

Ze zijn er niet rouwig om dat het moment van vertrek uit Aldershot nadert. Het gevorderde jaargetij zorgde er namelijk voor dat de temperatuur in de barakken tot het minimum was gedaald. De temperatuur werd nog eens verergerd doordat er veel ruiten van de barakken stuk waren en van enige verwarming was ook al geen sprake.

Met het m.s. "Kota Inten" naar Nederlandsch-Indië

Zaterdag 23 november '46. Vroeg in de ochtend vertrokken ze met de trein naar de haven van Southampton en werden ingescheept op de "Kota Inten" (Diamanten-Stad). Heit was van oorsprong een vrachtschip met een beperkte accommodatie voor passagiers, maar werd later omgebouwd tot troepentransportschip. Als eerste marconist was de heer A.W. Belt aangesteld. In de ruimen werden standy’s als slaapplek aangebracht, gemaakt van een buizenframe met daartussen een stevig canvasdoek gespannen. De standy's zijn driehoog gestapeld met daartussen smalle looppaden. Op het voorste deel van het schip is de eetzaal gevestigd en vanwege de ligging is deze alleen via het bovendek bereikbaar.

Met het m.s. "Kota Inten" naar de Oost

Toen ze in het vaargebied van de Golf van Biskaje (vanwege het vaak onstuimige weer daar ook wel het 'Zeemansgraf' genoemd) aankwamen, kregen ook zij erg zwaar weer te verduren. Een storm met windkracht 11 en misschien wel 12. Als het schip met de achtersteven boven de golven werd uitgetild, begon het schip als daarbij ook de schroef boven water kwam, in al haar voegen te trillen en te kraken. De schroef begon daarbij telkens weer angstaanjagend te razen, te sidderen en te dreunen. Het leek dan net of het hele schip in haar laatste fase van bestaan verkeerde. Iedere keer als het schip met haar voorsteven tegen de golfslag indook, verspreide het één grote grijze nevel van uiteenspattend water over het dek. Om te voorkomen dat er ook maar iemand over de reling zou blazen, werd het hele bovendek met dikke touwen afgezet, zodat er niemand langs kon en het was meteen een goed afgebakend looppad waaraan je je kon vasthouden. Want langs dat touw was het de enige maar wel natte manier om bij de eetzaal te komen. Veel animo om te eten was er op dat moment eigenlijk niet, want een groot aantal jongens waren goed zeeziek en dan heb je natuurlijk geen behoefte om te eten. Voor anderen die er iets beter aan toe waren, namen hun maten wel iets uit de eetzaal mee. De storm was zelfs zo hevig dat de kapitein overwoog om een haven aan te doen, zodat ze daar konden wachten tot het weer wat beter werd.

Zodra ze de Golf van Biskaje gepasseerd waren en ter hoogte van Gibraltar voeren, werd de weersgesteldheid alweer beter en ging de temperatuur ook meteen weer omhoog. Langzaam maar zeker kwam de jongens weer vanuit de ruimen tevoorschijn en installeerden zich weer op de dekluiken, de enige plek aan dek waarop je redelijk kan zitten. Commandant kapitein B., door de jongens ook wel 'De Snor' genoemd, kwam ook weer tevoorschijn en dat was voor schrijver dezes dan ook meteen het eerste conflict met hem. Het ging over een aangelegenheid dat in feite op dat moment eigenlijk van geen enkel belang was. Zoals is aangegeven is was zijn commandant uitgerust met een behoorlijke snor. Kennelijk om zijn mannelijke enigszins te versterken? Zoals later in Ned. Indië zou blijken was dat niet geheel ten onrechte! Zodra hij zijn shorts op kniehoogte droeg en shirts met korte mouw had, bleek al snel dat zijn armen en benen overeenkwamen met een skelet, maar dan wel van iets normalere omvang. Zijn hoofd was in verhouding met zijn lichaam, die overigens wél enigszins robuust leek, klein en met de uitstraling van een pop. Dus hij wilde hij zijn verschijning enigszins onderstreping met zijn enorme snor. De moraal van het verhaal. Aan boord zat een eenheid van de Infanterie, die ten tijde van WO2 als dienstplichtig militair al hadden gediend. Zij hadden in die tijd onder  'De Snor' als commandant ook al dienst gedaan. Zij wisten over de wijze waarop hij toen functioneerde heel wat te vertellen, waaruit zou blijken dat de jongens aan boord de nodige argwaan moesten hebben ten aanzien van zijn bekwaamheid.

Veel vertier hadden ze aan boord overigens niet, totdat ze in Port Saïd aankomen. In deze havenstad ging het schip voor anker om water en olie te bunkeren. Verder was er een levendige handel met kooplui, die met hun bootjes om de achterzijde van het schip heenvoeren. Door hen werden lange touwen naar de reling van de "Kota Inten" gegooid, dat touw werd vervolgens onder de reling van de achtersteven doorgehaald en weer teruggegooid naar de bootjes. Er ontstaat dan een soort katrol waarbij een tas aan het touw wordt bevestigd, hierin kunnen dan de verhandelde goederen naar het schip worden getransporteerd. Met veel geschreeuw, loven en bieden brachten zij hun koopwaar aan de man. In de namiddag kwam er een goochelaar aan boord, maar zo te zien zonder goochel attributen, doch op een gegeven moment overal kuikentje vandaan toverde. Uit zijn hoed, zijn jas en broek, overal kwamen die beestjes vandaan, onder het uitspreken van een stortvloed aan onverstaanbare woorden en klanken, dit tot groot vermaak van de jongens. Vele jaren later was nog te gelezen, hoe die goochelaar al midden in de jaren dertig zijn trucs in de stad en op de binnenkomende schepen aan zijn publiek toonde.

Donderdag 5 december '46. Bij het passeren van de evenaar werd 'Neptunus' met zijn staf heel plechtig geïnstalleerd, om enkele individuele personen een rituele doop toe te dienen. Daarna volgde een symbolische doop voor alle opvarenden, waarbij een krachtige waterstraal over het dek wordt gespoten. De accommodatie van het schip was te beperkt om alle aanwezigen persoonlijk te dopen, maar er werd in ieder geval wel aan deze traditie voldaan, al was het dan wat bescheiden mate. 

Donderdag 19 december '46. Nadat ze de Kreeftskeerkring waren gepasseerd hadden ze verder een goede vaart. Ze voeren door de Straat Soenda met aan bakboordzijde de zuidkust van Sumatra en een eilandje met de krater Krakatau, die momenteel nog steeds actief blijkt te zijn. In de namiddag kwamen zij aan op de rede van Tandjong Priok en gingen daar buitengaats voor anker.

Vrijdag 20 december '46. Omstreeks 08.00 uur werd het anker gelicht en werd het schip in de juiste positie gebracht om de haven binnen te varen. De eerste aanblik van deze haven was er een van.... Tja, wat zal ik zeggen...., een haven met slechts enkele loodsen van grote roestige golfplaten, welke kennelijk dienst deden om goederen in op te slaan. Er stonden ook geen kranen aan de kade om de schepen te laden en lossen. Gebeurde dat dan nog steeds doormiddel van mankracht?

Muzikaal onthaal in Tandjong Priok

Tijdens het binnenvaren van de haven was een militair muziekkorps al druk in de weer om marsmuziek ten gehore te brengen en bij het aanmeren speelden ze het Nederlandse volkslied. Daarna volgden enkele welkomstwoorden van hoge lieden en kon de ontscheping beginnen. Op de kade werden ze opgesteld in formaties zoals dat bij de indeling van een brigade gebruikelijk was. De blakende tropenzon, die ze al geruime tijd als een ongenaakbare koperen ploert ervoeren, stond ook hier hoog aan de hemel. Terwijl ze in afwachting waren van de dingen die komen zouden, liep het zweet met dunne straaltjes over ons gezicht. Via de wenkbrauwen liep het zweet zo in je ogen en dat veroorzaakte een onaangenaam bijtend gevoel en hoe meer je weef des te erger het werd!

Tussenreis met het s.s. "Plancius" naar Soerabaja

  

De inscheping op het s.s. "Plancius" die hun naar Soerabaja zal brengen is begonnen

Zaterdag 21 december '46. Als na enige tijd het een en ander akkoord werd bevonden, ging hun onderdeel aan boord van de "Plancius", een schip van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (K.P.M.). Ook de afdeling die voor indeling bij de 'T'-Brigade te Semarang bestemd is ging mee. Om 12.00 uur was de afvaart, hetgeen stond aangegeven op een bord aan dek. Tot die tijd was iedereen vrij om te gaan passagieren in Batavia. Tegen de tijd van vertrek was iedereen weer terug aan boord, echter zonder de hebbende commandant 'De Snor', luitenant K. en nog een tweetal manschappen.

Toen de "Plancius" al onderweg was richting open zee, kwam 'De Snor' plots in vliegende vaart de kade opgerend. Hij probeerde wanhopig een van de loodsbootjes te regelen, zodat hij alsnog aan boord gebracht kon worden. Na wat heen en weer gedraaf en met het nodige armgezwaai lukte hem het wonderwel. Puffend en ploffend kwam hij in het bootje langszij en kon 'De Snor' via een noodtrap langszij alsnog aan boord komen. Toen de jongens aan boord door hadden wie daar zo op het allerlaatste moment nog aan kwam kakken, brak er natuurlijk een luidruchtig gejoel los en dat vooral omdat het die stoere commandant was.

Het s.s. "Plancius" maakte ook nog een tussenstop op de rede van Semarang

Zodra iedereen aan boord geïnstalleerd was, gingen ze als eerste naar de wasgelegenheid. Het waslokaal bestond uit een vierkantig bassin, waaruit je met een blikje water moest scheppen om dat dan over je lichaam te gieten, vervolgens inzepen en tot slot met datzelfde blikje afspoelen. Omdat menigeen niet door had hoe dat nu eigenlijk moest, wilden ze eigenlijk compleet in het bassin stappen. Gelukkig werd dat verijdeld doordat enkele oud-Indiëgangers hun met de gebruiken van dit schip op de hoogte brachten.
Zondag 22 december '46. Op deze dag kwam het schip aan op de rede van Semarang, hier vond de ontscheping plaats van de Verbindingsafdeling die ingedeeld werd bij de 'T'-Brigade. Omdat Semarang geen geschikte haven heeft, moesten ze met een landingsvaartuig (L.S.T.) aan land gebracht worden.

De aankomst op Oost-Java

Maandag 23 december '46. Op deze dag kwamen ze aan in de haven Tandjang Perak (Soerabaja). Vandaag is het hun beurt. Na de ontscheping volgt meteen het vervoer naar hun eerste kwartier op Java. Zij die in Batavia echt te laat waren in de haven en niet meer met de "Plancius" meekonden, zijn de volgende dag alsnog aangekomen. Gelukkig voor hun konden zij nu niet berispt of gestraft worden, want 'De Snor' was zelf immers ook te laat en ging dus zelf ook niet vrijuit. De eerste indruk die ze van Soerabaja krijgen was, dat deze stad aan weerszijden van een hoofdverkeersader is gebouwd. Dat viel meteen op toen ze vanuit de haven met trucks naar de van Hogendorplaan werden gebracht. Het lijkt dat deze stad het uiterlijk heeft van één lang uitgerekt lint, dat zich van noord tot zuid uitstrekt. Bij de eerstvolgende verkenning van Soerabaja ontdekten ze dat dit een levendige handelsstad is. Het klimaat is er warm en vochtig met vooral in de avonduren een erg benauwde atmosfeer. Bij de minst geringe lichamelijke inspanning begon je al te transpireren, met als gevolg enorme vochtplekken in je kleding. Door al dat overmatig transpireren hadden sommige jongens na enkele dagen al hinderlijke last van jeuk rondom de middel. Het enige wat hiertegen te doen leek, was zo min mogelijk krabben, anders zou het alleen maar verergeren.

Na aankomst in Soerabaja mochten ze eerst enkele dagen acclimatiseren, zodat ze enigszins gewend raakten aan dit klimaat. Daarna werden ze ingedeeld en ingezet waarvoor ze zijn opgeleid. Een groep lijnwerkers zorgde voor het in stand houden en uitbreiden van de telefoonverbindingen en radiotelegrafisten om de radiosets te bemannen en de berichtgeving te coördineren. Aan het berichtencentrum waren tevens centralisten en motorordonnances toegevoegd, die zorgdroegen voor het expediëren van de berichtgeving. Verder was er een dienst Motor Transport Onderdeel, (MTO), met automonteurs en chauffeurs. Voor de reparaties van alle elektronica was er een radiowerkplaats aanwezig. Dit alles werd onder leiding van een commandostaf geplaatst, bemand door een kapitein, een tweede luitenant en een administrateur. Later zou deze afdeling met enkele andere diensten worden uitgebreid, welke diensten dat werden was toen nog niet bekend.

Wij van de Verbindingsdienst X-Brigade (juli '49)

Thuisreis naar Nederland

Soerabaja - SS 'Merak" - Batavia   ⇔   Batavia - SS "Volendam" - Rotterdam

Met het m.s. "Merak" naar Batavia

Zaterdag 8 oktober '49. Het moment van vertrek was aangebroken. Ze moesten zich op deze dag gereed maken voor vertrek vanuit Malang naar Soerabaja.

Zondag 9 oktober '49. Om 07.00 uur zaten ze gepakt en gezakt op trucks, die hun naar de Verbindingsdienst 'A'-Divisie in Soerabaja zullen brengen. Om de laatste formaliteiten voor hun terugkeer naar Nederland in orde te brengen, verbleven ze in Soerabaja tot en met maandag. Vanavond werd door vrijwel iedereen de bloemetjes buiten gezet, maar een ding moest wel gezegd worden! Iedereen was weer op tijd binnen en er kwamen geen klachten binnen over wanordelijkheden. Alleen Wim Passenier was iets te laat, maar die wist zijn binnenkomst zo te verbergen, dat niemand van de buitenwacht het opgemerkte. Het was natuurlijk ook wel erg verleidelijk om weer eens lekker in een binnenstad als die van Soerabaja rond te kunnen hangen.

Dinsdag 11 oktober '49. De dag van vertrek was aangebroken. Om te zorgen dat alles zo ordentelijk mogelijk verliep had schrijver dezes iedereen laten weten hoe laat ze gereed moesten staan en hoe de verdeling in de trucks zou zijn. Eerst werden de plunjezakken ingeladen en daarna konden ze zelf plaats nemen. Er zouden bovendien handgeschreven instructies op het mededelingenbord komen. Hoewel de heren van de 'A'-Divisie van mening waren dat er eerst appèl gehouden moet worden, had hij dat overbodige gedoe op eigen houtje achterwege gelaten. Ondanks zijn beslissing was de commandant van de 'A'-Divisie (majoor van Katwijk) wel zo vriendelijk, om zijn adjudant naar de inschepingshaven te sturen om zijn complimenten vanwege de ordelijke aftocht over te brengen. De majoor wilde eigenlijk  dat ze ook 's avonds voor het slapen gaan appèl zouden houden voor de bedden, maar ook dat lieten ze achterwegen. Het motief om het appèl achterwege te laten was, dat het raar zou zijn als mensen die in de afgelopen drie jaar zelf al zoveel verantwoording namen, nu opeens op appèl zouden moeten. Ze waren bovendien nog maar met 37 man, dus er was zonder appel ook voldoende overzicht.

Het m.s. "Merak" aan de kade in Tandjang Perak (Soerabaja)

Vanochtend vroeg gingen ze met trucks naar de haven van Tandjang Perak en om 08.00 uur begon de inscheping op het m.s. "Merak" van de K.P.M. Om 17.00 uur vertrokken ze uit de haven. Evenals bij de heenreis gingen ze ter hoogte van Semarang op de rede voor anker en kwamen met behulp van een landingsvaartuig mannen van de "T"-brigade aan boord, zodat we gezamenlijk naar Batavia konden varen.

Donderdag 13 oktober '49. De aankomst in Tandjong Priok was om 08.00 uur, waarna al snel de ontscheping en vervoer naar Batavia plaats vindt. Na aankomst in Batavia, werden ze ondergebracht in de Koning Willem III kazerne. Voor de oorlog was dit een H.B.S. met diezelfde naam. Het was een oud gebouw met weinig voorzieningen en comfort, maar dat deerde de jongens niet. Ze hadden in voorgaande jaren al zoveel moeten ontberen, zodat dit eigenlijk niet eens opvalt. De dagen dat ze in de kazerne verbleven benutten ze om zich gereed te maken voor verstrek naar huis. Ze werden voorzien van uniformen die geschikt zijn voor het Nederlandse klimaat, ook pasfoto’s werden gemaakt ter completering van hun repatriëringspapieren. De avonden gaven hun de gelegenheid om nog eens goed uit te gaan, zodat het nog in bezit zijnde Indonesische geld opgemaakt kon worden. Restanten zouden ook ingewisseld kunnen worden, maar het merendeel gaf er toch liever de voorkeur aan om het hier uit te geven. 

Kort voor vertrek naar Nederland arriveerden er nog drie jongens, die tijdelijk naar een ander onderdeel overgeplaatst waren, het zijn Jan Akkerman en Willem Breider die bij de Marine Luchtvaart Dienst (MLD) hebben gezeten en Nico Snel. 

Met s.s. "Volendam" terug naar Holland

Zaterdag 29 oktober '49. Deze dag begonnen ze om 06.00 uur aan de inscheping op het s.s. "Volendam". Het schip zou nog de gehele dag in deze haven blijven liggen, want ze vertrokken pas de volgende dag. 

Zondag 30 oktober '49. Om 10.00 uur was het dan zover, het s.s. "Volendam" kwam los van de kade en de terugreis was begonnen.

 

Het s.s. "Volendam" waarmee we terugkeren

Zondag 6 november '49. Ze voeren ergens tussen 06.00 en 11.00 uur bij het eiland Ceylon. Toen drong het eigenlijk het pas echt goed door, dat ze voorgoed afscheid hadden genomen van de tropische sferen zoals ze die de afgelopen jaren hadden gekend.

(Nog even een gebeurtenis die we tijdens onze terugreis ondervonden)

Het was maandag 14 november als ze om 05.30 uur tijdens de doorvaart van de Rode Zee het m.s. "Willem Ruys" passeren. Toen het bericht over deze passage werd medegedeeld, gingen ze allemaal aan stuurboordzijde van het schip staan, om daarvan getuige te kunnen zijn. Doordat de hele meute opeens aan één zijde van het schip concentreerde was, begon de "Volendam" gevaarlijk over te hellen, met als gevolg dat het schip tijdelijk onbestuurbaar werd. Via het omroepsysteem volgde al snel een oproep van de C.O.T. (commanderend officier troepen), met de mededeling dat iedereen zich direct over het schip moest verspreiden. Het toeval was, dat een groep dienstplichtigen (die ter aanvulling of aflossing ook in Indië waren geweest) dit euvel tijdens hun heenreis ook al hadden meegemaakt. Dat was in april '48 en dat gebeurde heel toevallig ook op de "Volendam" en wat nog toevalliger is..... Ook toen passeerden zij de "Willem Ruys". Dus dit was een gebeurtenis met een toch wel héél gemeenschappelijke ervaring!

Het geld waarmee we aan boord moesten betalen

Maandag 29 november '49. Na een reis van 31 dagen kwamen ze veilig en wel aan in de Rotterdamse haven. Voordat ze het schip verlieten, werd er door een militair muziekkorps marsmuziek en het Wilhelmus ten gehore gebracht. Hierna volgden enkele toespraken van hoge heren, waaronder de Minister van Oorlog dhr. Schokking. Deze betoogde dat men in het Nederland van nu geen grote behoefte heeft aan mensen met witte boorden, maar wel aan harde werkers. Als gevolg van WO2 moet er immers veel hersteld en opgebouwd worden. Als het vanaf de reling goed te zien was, droeg de minister zelf ook geen wit overhemd, maar een blauw hemd. Mogelijk om zo een fluitconcert of boegeroep vanaf het schip te voorkomen? De militaire top was ook goed vertegenwoordigd, want op de kade was het een druk heen en weer geloop van kerels met sterren en balken. Als de jongens zijn gedebarkeerd en de nodige afhandelingen in de loods hebben voltooid werden we per bus naar huis gebracht. Voordat ze zijn ingestapt krijgen ze ook een verlofpas en een bewijs voor vrij vervoer,. Deze zijn te gebruiken voor allerlei soorten van openbaar vervoer en geldig tot de volgende dag.

 

John van Ingen tijdens zijn verblijf op Java (Soerabaja)

Zie voor een uitvoerig verslag met de "Volendam" ook de uitreis '49 op deze website