Het ontstaan van boordgeld - scheepsgeld als tijdelijk betaalmiddel

Ministerie van Financiën

Nadat de Duitsers waren gecapituleerd, was er in Nederland een enorme hoeveelheid fout geld in omloop. Oorzaak was dat aan het begin van de oorlog de Duitsers diverse Nederlandse bankbiljetten afkeurde, uit de roulatie haalde en verving door aan hun normen aangepast biljetten. Het door hun goedgekeurde geld werd in de oorlogsjaren in enorme hoeveelheden in omloop gebracht. Bij onze Nederlandse Bank was het vaste regel, dat tegenover ieder betaalmiddel eenzelfde waarde aan goud moest zijn opgeslagen. Dat was de zogenoemde bankgarantie. Onze bezetter had aan dergelijke bankgaranties natuurlijk geen enkele boodschap en liet simpelweg zoveel geld in omloop komen als ze zelf wilden. Dat had tot gevolg dat na de capitulatie een enorme hoeveelheid oorlogsgeld in omloop was. Bedragen die vele malen hoger waren dan waar de Nederlandse Bank garant voor kon staan. Waardeloos geld dus. Bijkomend probleem was het geld dat door zwarte handel was verkregen. Om in één klap van al dat foute geld af te komen zou er een geldzuivering moeten worden ingevoerd.

Het door de geldzuivering buiten omloop gestelde oorlogsgeld

Deze geldzuivering werd onder leiding van Mr. Dr. P. (Piet) Lieftinck uitgevoerd, die toen Minister van financiën was. Hem wachtte hiermee een bijzonder ingewikkelde en omvangrijke taak. Op kort termijn zouden er niet alleen nieuwe bankbiljetten gedrukt moeten worden, ook moest worden nagegaan hoeveel geld iedereen in bezit had. Vanzelfsprekend moest ook worden nagegaan of men dat geld op een rechtmatige manier had verkregen. Om dit te kunnen bewerkstelligen moesten eerste alle banktegoeden worden geblokkeerd, zodat men tijdelijk niet over dat geld kon beschikken. Vervolgens werd het nieuwe geld in omloop gebracht, zodat het oude geld kon worden omgewisseld. Dat omwisselen gebeurde alleen als men kon aantonen dat het geld rechtmatig was verkregen en dat gold uiteraard ook voor alle banktegoeden. Zonder duidelijke uitleg van herkomst werd dus niet overgegaan tot uitbetaling. Op deze manier zou ieder niet ingewisseld bankbiljet vanzelf waardeloos worden.

De tien hoofdregels die vanaf 26 september '45 voor iedereen zullen gelden

Internationale scheepvaart 

Vanwege de geldzuivering mocht er ook geen Nederlands geld uitgevoerd worden. Er waren wel enkele uitzonderingen, maar daar golden dan strenge regels voor. Dat uitvoerverbod had natuurlijk ook gevolgen voor de Internationale Scheepvaart. Toen Japan capituleerde, brak er in Nederlandsch-Indië een opstand uit. De Republikeinen wilden onder het juk van de Nederlanders uit, vanwege de daarop volgende onlusten wilde de Nederlandse regering orde en rust te gaan handhaven. Er moesten een groot aantal militairen en materiaal naar Ned. Indië verscheept worden en daar waren veel schepen voor nodig. Vanuit Ned. Indië zouden ook weer veel landgenoten en mensen die met ons sympathiseerden geëvacueerd moeten worden. Zo zouden op de terugreis ingezette schepen ook weer goed bezet zijn. Een scheepsreis naar de Oost duurde in die tijd ongeveer vier weken en dan zou een betaalmiddel wel wenselijk was.

Het Ministerie van Oorlog die verantwoordelijk was voor alle reizen, zou nauw moeten samenwerken met de drie grootste scheepvaartmaatschappijen die Nederland rijk was. Dat waren de Rotterdamse KRL en de HAL en de SMN uit Amsterdam. Bijkomend probleem was, dat tijdens WO2 een groot deel van de vloot verloren was gegaan. Zodoende moest men in zowel het binnen- als buitenland een groot aantal schepen charteren.

Boordgeld als betaalmiddel

Om tijdens de reis toch een betaalmiddel te hebben werd het boordgeld/scheepsgeld uitgegeven. De drie Nederlandse scheepvaartmaatschappijen ontwierpen elk een serie munten en waardebonnen, die onderling veel gemeen hadden en natuurlijk met dezelfde doelstelling; je kon ze alleen tijdens de reis gebruiken en overgebleven exemplaren konden na afloop meestal verzilverend worden.

Het eerst bekende boordgeld is van het ss "Nieuw Amsterdam", die op 16 maart ‘46 vanuit Singapore naar Southampton voer. De biljetten voor deze reis werden wisselbonnen genoemd. Een andere vroege reis is van het ms "Tjisadane". Dit schip vertrok op 06 juni 1946 uit Tandjong Priok (Batavia), om vervolgens over Belawan naar Amsterdam te varen. Vanaf laatstgenoemde reis tot ongeveer begin 1948 is niet echt aantoonbaar hoeveel en welk boordgeld er werd gebruikt. Een duidelijk beeld kwam pas in 1948, omdat vanaf toen steeds vaker extra reisgegevens aan de tekst werd toegevoegd. Het gebruik van boordgeld zou zeker tot halverwege de vijftiger jaren voortduren.

Zo kon men op de grotere passagiersschepen aankopen doen en betalen voor geleverde diensten, denk hierbij bijvoorbeeld aan de kapper en fotograaf en aankopen in de scheepswinkel. Op de kleinere troepentransportschepen waren dergelijke faciliteiten meestal niet voor handen, daarop werd veelal betaald voor aankoop van sigaretten en CADI-artikelen.

Een greep uit mijn verzameling boordgeldbiljetten

 

Nog even een herinnering aan het inwisselen van uw oude geld (september 1945)

Om een zo duidelijk mogelijk overzicht te realiseren zal ik het boordgeld per maatschappij afzonderlijk omschrijven.